Vorige week sprak ik met collega-lector Petra Biemans van Hogeschool Inholland. Zij wees mij erop dat ze af en toe mensen in het hbo tegenkomt die in een discussie over onderzoek in onderwijs roepen: “Maar Daan heeft gezegd dat …..”. Ook de term “Daan-Proof” schijnt gebruikt te worden. Hoewel dat voor mijn ego strelend is, vind ik het zeer verontrustend en wel om drie redenen.
In de eerste plaats is dit een Ad verecundiam, een autoriteitsargument; een vorm van redeneren die op z’n zachts gezegd niet erg sterk is en in sommige gevallen een drogreden. Het is een trucje dat de aandacht afleidt van de inhoud en dat gebruikers de gelegenheid geeft om niet zelf na te denken en met inhoudelijke argumenten te komen.
In de tweede plaats veronderstelt het argument dat gebruikers en toehoorders allemaal een gelijk beeld hebben van wat ik dan heb gezegd, en dat dit beeld overeen komt met wat ik heb bedoeld. Aangezien communiceren ‘zo dicht mogelijk langs elkaar heen praten’ is, bestaat er een gerede kans dat dit niet zo is. Gebruikers van het argument zouden dan ook minimaal moeten aangeven wat ik volgens hen dan precies zou hebben gezegd en hoe ik dat heb bedoeld, om vervolgens aan de toehoorders te vragen of zij dat ook zo zien.
In de derde plaats houdt het argument geen rekening met voortschrijdend inzicht. In de afgelopen vijf jaar is mijn visie op onderzoek in het onderwijs aanzienlijk verschoven. In ons lectoraat Methodologie van Praktijkgericht Onderzoek aan de Hogeschool Utrecht proberen we als onderzoekers zo lerend mogelijk te zijn en dat betekent dat we regelmatig tot nieuwe inzichten komen. Sommige daarvan staan inmiddels haaks op mijn opvattingen uit 2011. Dus gebruikers van het autoriteitsargument zouden er minimaal bij moeten zeggen uit welk jaar de opvatting stamt die ze citeren.
Om hen daarbij te helpen staat in tabel 1 een kort chronologisch overzicht van de inzichten van mijzelf en mijn kenniskring in het vraagstuk van onderzoekend vermogen in het bachelor onderwijs aan het hbo.
Tabel 1 Leergeschiedenis rondom onderzoekend vermogen
2010: naar aanleiding van het afkeuren van vier opleidingen van Inholland door de Commissie Dunnewijk ontwikkel ik met collega’s van Inholland een set criteria voor afstudeeronderzoek. Dit doe ik uit onvrede met de kwaliteit van de criteria die de Commissie heeft gehanteerd. Deze wordt vervolgens gebruikt bij een aantal opleidingen in het hersteltraject en verschijnen ook op mijn website www.onderzoekscoach.nl. |
2011: na het verzorgen van een professionaliseringstraject voor afstudeerbegeleiders aan de Hogeschool Utrecht realiseer ik mij dat de criteria wel erg specifiek zijn voor bedrijfskundig onderzoek. Samen met docentonderzoeker Dan Greve van de HU ontwikkelen we een compendium van criteria waaruit onderwijsontwikkelaars kunnen kiezen. De criteria op mijn website worden vervangen door dit compendium. |
2012: tijdens een gesprek met docentonderzoeker Jan Leen van de HvA realiseer ik mij met schrik wat de rol van onderzoek is in HBO-bachelor opleidingen: een hulpmiddel bij het goed uitvoeren van het beroep. Iets dat Petra Biemans in ons gesprek “netjes werken” noemde, een uitspraak van oud Hanzehogeschool lector Ben Emans tijdens zijn afscheidsrede in 2012 die als thema integratie van Onderwijs en onderzoek had. Dit betekent dat we studenten niet zozeer moeten leren een losstaand academisch onderzoek te doen maar moeten onderwijzen in het zorgvuldig verzamelen en analyseren van data tijdens het uitoefenen van hun beroep. Datzelfde jaar verzorgt docentonderzoeker Mirjam Losse een lezing bij FACTA waarin ze de term “beroepsproduct” lanceert. Dit blijkt een hele handige term om mee te laten zien dat onderzoek ondersteunend is aan het uitoefenen van een vak, namelijk bij het produceren van beroepsproducten. Ik besluit niet langer te spreken over onderzoek in het onderwijs maar, in navolging van de nota Kwaliteit als Opdracht van de HBO-raad uit 2009, over onderzoekend vermogen. |
2013: Tijdens het begeleiden van twee hersteltrajecten bij Inholland valt bij mij eindelijk het kwartje over wat we eigenlijk beogen met afstuderen in het hbo: het aftoetsen van de integrale beroepsbekwaamheid van de student. Dat betekent dat het afstuderen op een losstaand academisch onderzoek in veel gevallen niet ‘des-HBO’s’ is. Ik begin me te verzetten tegen het idee van een ‘afstudeeronderzoek’. |
2014: Dankzij de leden van de Expertgroep Protocol krijg ik inzicht in de theorie over toetsen in het hbo en over de principes van afstuderen. De Expertgroep introduceert de term ‘afstudeerprogramma’ om aan te geven dat de sterke focus op het afstudeeronderzoek die na 2010 in het hbo is ontstaan te eenzijdig is. In het afstuderen worden alle eindkwalificaties getoetst en daarvoor zijn meestal diverse toetsen nodig. Deze vormen samen het afstudeerprogramma. We ontwikkelen in het rapport Beoordelen is Mensenwerk een set met 12 vragen waarmee opleidingen de kwaliteit van hun afstuderen kunnen reviewen en verbeteren. In datzelfde rapport benadrukken we het belang van de examinatoren voor de kwaliteit van het afstuderen (in plaats van de criteria) en schetsen we een visie op onderzoekend vermogen als ondersteuning bij de beroepsuitoefening. |
2015: In de pilots die plaatsvinden na het verschijnen van Beoordelen is Mensenwerk blijkt dat de visie daarin op afstuderen en de aanpak met de 12 vragen kan leiden tot een sterke fragmentatie van de beoordeling van beroepsbekwaamheid. De leden van de onderzoeksgroep die de pilots onderzoeken realiseren zich dat het allerbelangrijkste voor een kwalitatief goed afstudeerprogramma is dat een opleiding een gedragen visie heeft op wat een beroepsbekwame student is. |
2016: Bij het schrijven van het eindrapport over de pilots stellen we onze visie op afstuderen verder bij. We stellen een integrale visie op de beroepsbekwame student centraal en nuanceren het belang van het formuleren van eindkwalificaties. We herformuleren de 12 vragen uit het protocol tot acht open vragen die aanzetten tot reflectie op afstuderen. |
2017: Binnen het lectoraat zien we in dat het model van Jan Leen uit 2012 waarin we onderzoekend vermogen hebben getekend als ondersteunend proces erg lineair is. Het gaat uit van een manier van probleem oplossen waarbij je eerst een uitgebreide diagnose maakt, dan oplossingen selecteert en deze dan implementeert. Deze ‘regulatieve cyclus’ van onder andere Van Strien past goed bij gecompliceerde problemen maar is minder geschikt voor complexe vraagstukken. Daarom doen we verder onderzoek naar methoden waarbij diagnose, ontwerpen en uitproberen worden gecombineerd zoals vormen van Design Thinking, Agile werken en SCRUM. |
In het hbo streven we ernaar studenten op te leiden tot kritische, zelfstandige denkers die meningen van anderen niet zomaar klakkeloos overnemen en die ertegen kunnen om in onzekere situaties te presteren. Dit zal alleen maar lukken als wij ook zelf ons zo gaan gedragen. Daar zijn we nog niet altijd goed in. De klappen die de afgelopen zeven jaar in het hbo zijn gevallen hebben ons onzeker en afhankelijk gemaakt. We keken teveel naar autoriteiten als de NVAO en de visitatiepanels. Gelukkig zien we nu dat opleidingen weer assertief worden en zelf een visie neerzetten op onderzoekend vermogen en afstuderen. Dat de lectoren die zich op dit thema richten het onderling ook niet eens zijn (zie interview met Lector Onderzoek van Stenden Herman Blom in ScienceGuide kan daarbij als bemoedigend signaal worden gezien. Bij het ontwikkelen van een visie is wel altijd een reality check nodig. Wat kunnen we van een hbo student van 17-22 jaar verwachten? We zijn gelukkig op weg van “vertel mij hoe het zit” naar “samen leren hoe we het willen hebben en hoe we dat kunnen bereiken”.
Daan Andriessen
Met dank aan Petra Biemans